Blaadje 15-6-01.
Onze jaarlijkse contactdag op 2 september
Zoals ook reeds in ons vorig blaadje aangekondigd, gaat onze jaarlijkse contactdag dit jaar door op zondag 2 september e.k.
Dit jaar maken we er echter een speciale feestdag van, want onze samenkomst zal opgevat worden als een herinnering aan onze goede vriend en voormalig ondervoorzitter van onze vereniging Broeder Jozef Talboom.
Daarom wordt tijdens het weekend van onze contactdag een tentoonstelling georganiseerd in het gemeenschapshuis ( de vroegere zusterschool ) in Eikevliet.
De tentoongestelde werken van broeder Jef zullen als het ware een hulde brengen aan zijn veelzijdige leven als schilder, dichter, poëet, heemkundige en echte verbondene met Eikevliet en onze vereniging.
Praktisch wordt deze tentoonstelling officieel geopend op zaterdag 1 september en is deze toegankelijk vanaf 15 u tot 18 u.
Op zondag 2 september is de tentoonstelling geopend vanaf 11 tot 17 u.
Deze organisatie geeft onze leden die zondag meedoen aan de contactdag de mogelijkheid de tentoonstelling te bezoeken; leden die evenwel niet kunnen meedoen aan de contactdag kunnen ook ’s zaterdags even een bezoek brengen.
Op de contactdag zelf op zondag komen we samen om 13 u in zaal De Balans, vanwaar we vertrekken voor een kruidenwandeling onder begeleiding van een gids in de omgeving van ons Eikevliet
Om 17 u keren we terug naar De Balans waar ons een heerlijke koffietafel zal opwachten.
De kostprijs voor deelname aan de maaltijd bedraagt 250,- BF per persoon ( 150,- voor - 12 jaar ). Deze bijdrage moet nu nog niet betaald worden vermits we begin augustus nog een editie van Ons Eikevliet, speciaal gewijd aan J Talboom, zullen toesturen met een overschrijvingsformulier.
Noteer nu alvast het weekend van 1 en 2 september in uw agenda.
Onder een stralend herfstzonnetje, hopen we velen van U te kunnen begroeten op onze volgende contactdag in Eikevliet.
---------------------------------------- JDC
LIDGELD 2000.
Het jaarlijkse lidgeld voor onze vereniging bedraagt 200,- BF per gezin. Deze ledenbijdrage zal eveneens via het overschrijvingsformulier bij het speciale blaadje begin augustus kunnen vereffend worden of bij éen der bestuursleden.
Gelieve niet te vergeten zodat we U in de toekomst ons blaadje kunnen blijven toesturen met nieuws en actualiteiten uit Eikevliet en van onze vereniging.
-------------------------------------- JDC
4
WILGEN.
Drie wilgen oud en krom gebogen
Leefden aan de waterkant.
Hun koppen staken onbewogen
Boven een stuk weideland.
Drie stammen als een rots gespleten
Getekend door het stormgeweld
Door parasieten holgewreten
Gemarteld, maar nooit neergeveld.
Want telkens ze de lente roken
Stroomden aders wilgenbloed
Door het merg, on-onderbroken
Een nieuwe lente tegemoet
En twijgen staken als antennen
Op hun verweerde knokeldak
Buigend kwam het riet bekennen
Het de wilgen niets ontbrak
Maar ach, te Bamis aan deez’ weide
Drie wilgen vielen éen na éen …
Het riet psalmt jaarlijks de getijden
Te Bamis is dat echt geween !
------------------------------------- J Talboom
Broeder Jozef Talboom …….een terugblik.
Toen men mij vroeg iets over Broeder Jozef Talboom te schrijven, heb ik mij afgevraagd over "welke" Jozef Talboom ik zou schrijven. Over de diep gelovige religieus, de onderwijzer, de schilder en tekenaar, Jozef de literatuurkenner, de heemkundige, Eikevliet kenner of de verdienstelijke schrijver en dichter. Ik leerde Jozef beter kennen begin de jaren 70. Beiden waren we betrokken bij de oprichting en eerste productie’s van toneelkring " Krokant " te Bornem. Daar nam Jozef de taak van "souffleur " op zich, en in navolging van zijn vroegere dorpsgenoten kunstschilders Frits Van Luppen en Lodewijk Bullerkotten, ook van decorschilder. Voor beide schilders had hij trouwens een enorme bewondering en wist hij heel wat te vertellen, wat hij telkens met heel veel enthousiasme deed. Na zijn overlijden vond broeder Gabriël op zijn kamer bovenop een kast een zéér gehavend werk van Frits Van Luppen, dat ooit gebruikt was als decorstuk voor de plaatselijke toneelkring "Taal en Kunst ". Het werk was helaas onherstelbaar beschadigd, maar toch kon hij om sentimentele redenen er geen afstand van nemen. Als men weet dat het de "Slijkhoek" voorstelt waar hij geboren was, zal dat zeker niemand verbazen. Dat Jozef een gevoelsmens was staat buiten kijf. Toen in 1973 de heemkundige kring te Bornem een Boerenkrijg tentoonstelling inrichtte, waren wij beiden daar zeer nauw bij betrokken. Jozef werkte met een groot enthousiasme mee . Met gloed en voornaamheid sprak hij de openingsrede. Het was ook die periode dat hij als bestuurslid van de heemkring afhaakte wegens te druk bezet. Toen hij mij voorstelde zijn plaats in te nemen, heb ik dat graag gedaan. Maar toch kon hij zich er nooit echt van losmaken, en tot zijn overlijden in 1996 was hij voor mij vaak een toevlucht om, vooral waar het Eikevliet betrof, een en ander te weten te komen. Toen mijn vrouw en ik hem enkele dagen voor zijn overlijden in de kliniek te Bornem nogmaals bezochten zegde hij mij "Karel, nu moet gij daar waarmee wij bezig zijn voortzetten, samen met broeder Gabriël" . Wij stelden toen een prentenboek samen over Klein-Brabant, waar Jozef het hoofdstuk over Eikevliet en het onderwijs behartigde. Zo bracht hij mij in kennis met broeder Gabriël, die toen al enige tijd Bornem als standplaats had, en ook een onderlegd heemkundige bleek te zijn.. Wat mij in broeder Jozef Talboom steeds getroffen heeft, was zijn nederigheid, zijn dienstbaarheid, zijn dienend leven voor zijn leerlingen, voor de parochie, voor zijn kunstkring "Scheldeland" en vooral naar zijn vele vrienden toe. Men kon steeds op hem rekenen. In steeds toenemende mate was er de zorg en de bezorgdheid voor zijn zuster Maria. Zijn verbondenheid met het ouderlijk huis was spreekwoordelijk. Toen hij begin wereldoorlog II zijn dorp moest verlaten en op de vlucht ging heeft hem dat fel aangegrepen. Zijn verhaal daarover was vaak schrijnend, en heeft op hem een diepe indruk nagelaten. Uit die periode stamt zeker zijn afschuw tegenover geweld en zijn verbondenheid met "Amnesty International" . Jozef was trouwens een van de laatste onderwijzers waar het Belgisch volkslied nog werd aangeleerd, dat getuigde zeker voor zijn ruime nationale denkwijze, die veel bekrompenheid oversteeg. Uit gesprekken met zijn collega's en vooral met broeder Gabriël, die een tijdlang zijn huisgenoot was, komen steeds diezelfde trekken naar voor: nederigheid en bescheidenheid. Zo deed broeder Gabriël mij daarover een verhaal dat Jozef ten voeten uit tekent. Een verhaal dat ik jullie niet wil onthouden. Jozef werd na het eerste jaar noviciaat te Oostakker vooreerst niet als student weerhouden, er waren té veel jonge mannen zich aanboden en men diende te selecteren. Zo belandde Jozef bij het huispersoneel dat diverse taken te vervullen had. Hem werd de taak van portier en onderhouds- man opgedragen. Het poetsgerief werd opgeborgen onder de grote trap, in de buurt van de inkom waar hij tevens ook portier was. Hij had de ruimte onder de trap zo ingericht dat er naast het poetsgerief ook nog plaats voor hem overbleef. En juist die plaats, zou voor hem "het Alfa en het Omega" gaan betekenen. Eenmaal zijn taak ten einde was hij daar te vinden. Wat hij daar deed, daar is geen vaste mening over. Lezen, schrijven, filosoferen? In ieder geval naar getuigenis was hij nergens liever dan daar. Nu dient men ook te weten, en dat is van groot belang, dat in Oostakker een Heilige als voorbeeld werd gesteld, die luisterde naar de naam "De Heilige onder den trap". Uit het leven van die Heilige citeer ik: "Hij bracht gans zijn leven door onder een trap, ten teken van nederigheid, letterlijk en figuurlijk dan, daar ieder die op de trap ging, over hem heen liep." Was dat zijn grote voorbeeld en heeft bij die echt willen navolgen? Ik heb in ieder geval die historie "Van de Heilige onder den trap" verhaald zoals ze mij is verteld. Zeker is dat de nederigheid te Oostakker fel werd aangemoedigd en hoog in het vaandel stond en nog staat. Aan zijn bestaan als portier en onderhouds-man kwam abrupt een einde bij een bezoek van Broeder-overste Asterius uit Bornem, die bij zijn bezoek aan Oostakker Jozef doende zag als portier. Op zijn vraag wat zo iets te betekenen had, voor een getalenteerd iemand als hij, heeft hij dan zijn relaas gedaan. Niet bijster in de beste stemming is broeder Asterius dan gaan praten met Broeder Provinciaal, wat tot gevolg had dat Jozef aan zijn studies kon beginnen. Tot daar de geschiedenis van de "Heilige onder den trap". Opvallend aan hem was zijn bewondering voor anderen die vaak zijn bekwaamheid niet hadden. Toen ik bij het samenstellen van mijn dichtbundel "Herinneringen …… Mijmeringen" enkele gedichten voorlas, zegde hij: "Allée, jong da's schoon, as ge da kunt" . Toen na zijn overlijden enkele gedichten van hem mij onder ogen kwamen, was het mijn beurt om verstomd te staan. Ik kende wel zijn bezinningen over Kerstmis, Pasen en zo meer, ook zijn verhalen van en over Eikevliet, maar dan pas heb ik hem nog beter leren kennen en nog meer gaan waarderen als dichter. Zijn gedicht "Wilgen" is zonder meer een parel, daar zit een sfeer in die niet onberoerd laat. Trouwens, wat hij schreef was zinvol, hij had iets te vertellen en kon dat op een ontroerende manier. Hij bezat ontegensprekelijk de gave van schrijven, maar streefde zeker niet de schone letteren na. Wat hij schreef had iets tussen kop en staart. Hij kon ontroerend zijn, hij kon boeien en was zeker niet gespeend van enige poëzie. Buiten dat was hij eveneens een bekwaam tekenaar en schilderde ook niet onverdienstelijk. Maar ook dat op zijn manier, eenvoudig zonder franje, maar zeer raak. Hij had lief wat hij op doek of op papier bracht. Zijn totale productie zal heel wat werken omvatten die op vele plaatsen de huiskamer sieren. Het zou lonen een deel van zijn werk bijeen te brengen en zo als het ware een staalkaart van zijn kunnen in beeld te brengen. Ook zijn belezenheid was buitenmaats, zijn kennis over de Vlaamse literatuur was buitengewoon en schrijvers als Ernest Claes, Felix Timmermans, Filip De Pillecijn, Cyriel Buyse, Stijn Steuvels en zovele anderen, waren hem als goede bekenden. Zelfs voor de veelschrijver Abraham Hans die zijn loopbaan als jeugdschrijver zou beginnen met zijn kinderbibliotheek, de "Hanskens" had hij een diepe bewondering. De laatste jaren van zijn leven kwam hij die bij mij ontlenen. Jozef wist dat ik de werken van Abraham Hans verzamelde, dan vroeg hij een tiental "Hanskens" te leen en zei dan "Die lees ik nu op mijn kamer" . Want welbeschouwd,heeft hij steeds iets van het kind in zich behouden. Hij kon oprecht verbaasd zijn als ik iets niet wist, wat ik volgens hem wél diende te weten, dan zegde hij terwijl hij mij bij de arm nam en er flink aan schudde: "Allée jong; wette gij da nie?" en daarna om het mij al armschuddend duidelijk te maken "Leustert zék, leustert". En ge mocht gerust zijn daarna wist ge het zeker! Wat hem gewis verdriet heeft bezorgd, was het verdwijnen van het typisch bruggetje over de Vliet, daar kon hij niet over, dat ervoer hij als een verminking van zijn geboortedorp. Zelf in een klein dorp geboren (Weert) kon ik hem daar goed in volgen, trouwens dat was als een band tussen ons, hij vertelde dan voorvallen van vroeger te Eikevliet wijl ik vertelde over Weert. Samen hebben we er dikwijls om gelachen. Toch heb ik Jozef eens in paniek geweten, toen er sprake was van een terugkeer naar Oostakker. In zijn gedachtenwereld was dat onmogelijk. Zijn Eikevliet, zijn vrienden, en vooral Maria, zijn zuster achterlaten was te veel gevraagd. Hij kwamen er recht voor uit, dat hij dat zou weigeren. Hij heeft het toen gedaan gekregen, dat zijn mede-broeder Gabriël naar Bornem kwam, en hij zo te Bornem kon blijven. Dat was zeker een van de weinige keren dat hij tegenover de Provinciale overste zijn ongenoegen heeft laten blijken. Alles wel beschouwd, heeft Jozef na zijn op-pensioenstelling, nog schone jaren gekend, hij was immers een graag geziene gast bij zijn vele vrienden en met de meeste viel er altijd wel iets te bespreken. Zo bezocht hij ons altijd 's maandags in de vooravond, wij kenden zijn manier van aanbellen, en zegden dan "Daar is Jef." Gelukkig zijn wij nu de welkome gasten bij zijn zus Mieke, waar we dan telkens weer, even maar, de sfeer van toen in het Eikevliet van Jozef Talboom opsnuiven. Om te besluiten zou ik willen zeggen: Broeder Jozef Talboom was een diepgelovig religieus, een gewetensvol lesgever, een veelzijdig kunstenaar, een vriend voor velen. Maar bovenal iemand die zijn diep geloof, en de waarde van zijn gelofte ongeschonden doorheen zijn rijke leven heeft gedragen.
Karel Michiels.
Lentemaand 2001.
----------------------------------------
8
De scheepswerf in de Slijkhoek. (Vervolg)
Een droogdok in Eikevliet was een technische prestatie die heel wat kijklustigen lokte. Alles lag er fonkelnieuw te schitteren. Van op het kaaike keek je op een betonnen sleuf van 50 m lang en 6 m breed. Op het einde, in de dijk verwerkt , sloten twee sasdeuren van ruim 3 m breed het dok af. Vlak daarachter zag je het toen nog visrijke water van de Vliet steeds in beweging . Nu een kabbelend beekje van enkele meter breed en straks een geweldige watervloed die tegen de sasdeuren bonkte.
Velen hebben met bewondering staan genieten van dat panorama. Een rechtlijnige dok met daarachter die kronkelende Vliet, gevangen tussen dijken. Het zilverglinsterende water streelde de met riet begroeide helling en achter de zomerdijk graasden de koeien van Boeyckens in de vette vloeiweide. Hun zwarte, bruine en witte vlekken staken schril af tegen het donkergroen van het malse gras. De weide werd omarmd door de winterdijk op de Eikse Amer en om het geheel af te sluiten was er het groene palet van het gebuis.
Op de werf van de Kleine Amer hadden ze er ook van gehoord. Zij zijn ook van plan geweest om een dok langs de Vliet te graven, maar daar is het bij plannen gebleven.
In café " Het Schippershuis " bij Charline van Flup werd het bezoek dan afgerond. Kijklustigen en schippers wisselden er van gedachten, voor en nadelen werden afgewogen en zoals in het gezegde stonden de beste stuurlui aan wal. Hoe langer er gediscussieerd werd, hoe beter "De Blond" van Geniets smaakte. En of je het gelooft of niet, die blond werd zeer lange tijd met water uit dezelfde Vliet gebrouwen.
De ligging van de werf was een van de grootste nadelen, zei men. De noodbrug aan de monding van de Vliet lag veel te laag. Voor heel kleine schepen was dat niet zo erg, maar de meeste schippers moesten hun roef afbreken om er onder te geraken. Zoals later zal blijken was dat inderdaad een grote handicap.
Omdat we de dagen na volle maan de hoogste waterstanden hebben, kwam dan het eerste schip binnen. Juist voor gewassen water werd het
vlug en nauwkeurig boven de betonblokken gevaren. Dat mocht niet te lang duren want korte tijd daarna begon het water te vallen en bleef het schip op de balken liggen. Hier en daar nog wat stutten en Kees is klaar. ( Of is het klaar is Kees? ) Als het waterpeil voldoende gedaald was werden de sasdeuren met de lier toegetrokken en lag het eerste schip in het droogdok.
Dat schip had de oorlog meegemaakt en was aan een grondige herstelling toe. Op de kop moesten nieuwe wrijfplaten gelast worden, in de wand waren enkele platen zwaar beschadigd en er moest een nieuwe motor en schroefas in.
De wrijfplaten werden met de voorhamer rond geslagen tot ze juist op de kop pasten.Van de geriveerde platen in de wand werden eerst de nagelkoppen met de pneumatische beitel afgekapt en de nieuwe werden er tegen geriveerd. Met " Den Dopper ", zo werd de ponsmachine genoemd, werden de gaten geperst en de uitgeperste ronde stukjes metaal vielen in een bakje onder den dopper. Dat bakje is nooit vol geraakt want die ronde metalen stukjes werden door de jeugd gebruikt om met de kattemik (katapult) om het verst over de Vliet te schieten.
Edward Crickx begon als 14 jarige op de werf te werken. Met een smidsvuurtje moest hij de klinknagels gloeiend maken. Met zijn voet dreef hij de blaasbalg aan tot de cokes witgloeiend waren, dan konden de nagels er in. Hij smeet die gloeiende nagel met een soort grote trektang dan naar de stokhouder die hem met een vangemmer opving. Deze stak de nagel in het gat door de twee platen en zette er zijn stok op. Die stok was een staaf die eindigde op een zware bol van ongeveer 2 vuisten groot. Hij hield die bol op de kop van de nagel terwijl er langs onder een kop werd aan geriveerd. Edward kon gemakkelijk een nagel in iemands broekzak smijten heeft hij mij verteld, zo handig was hij.
Roodgloeiend of rood geverfd is bijna hetzelfde zei Edward en hij stak een nagel in de rode menie in plaats van in het vuur. De stokhouder stak hem door het gat en men begon te riveren. Omdat die nagel koud was kregen ze er geen kop aan. Gelukkig kon ik hard lopen zei Ward anders had ik dikwijls een goed pak rammel gekregen. Het was er plezant werken want er werden nogal wat fratsen uitgehaald in die tijd.
Toen het schip dan met enige vertraging klaar was kwam het grote moment. Bij laagwater werden de deuren open gezet en het vlietwater kon het dok vullen zodat het schip zou drijven. Die nukkige Vliet die de mensen zo dikwijls wateroverlast bezorgde en dan ook de werf helemaal onder water zette, die nukkige Vliet die enkele jaren vroeger de Slijkhoek dreigde in brand te steken, die onbetrouwbare Vliet toonde weer haar ware gelaat. Er kwam veel minder water dan er in de getijtafels voorzien was, zo weinig dat het schip juist niet dreef. Toch bleef er nog een mogelijkheid open, het schip lag met zijn achtersteven aan de deuren en als het achteruit wou wegvaren zou het een golf water onder het vlak stuwen en misschien toch beginnen drijven. Iedereen keek naar een vast punt op de voorsteven om te zien of er beweging in kwam maar na enkele seconden zag men alle hoofden meewarig neen schudden. Ondertussen was de Rik van Jannekens als een wervelwind aan boord gevlogen en hij startte de motor van de " Odilla ". Beide schepen werden vlug aan elkaar vastgemaakt en met verenigde krachten werd er gepoogd om het schip toch naar buiten te krijgen. Het zat muurvast en bewoog geen vin. Weerom begonnen de hoofden meewarig neen te schudden en stilaan dropen ze af naar Charline om bij één ( of meer ) halve liters blond commentaar te geven. ’t Is straf, zei Fons, nu is er te weinig water en binnenkort staat het water tot aan de dorpel van de ramen in de Slijkhoek en overstroomt heel de werf. Ik heb niet kunnen achterhalen wanneer de schipper is kunnen vertrekken, maar ik kan mij best voorstellen dat hij verduiveld kwaad was.
Naast het te lage brugje aan de monding van de Vliet was dat de tweede handicap van de werf. De schepen konden niet in het dok of er moest een zeer hoge tij water komen.
Er zijn ook nog enkele zeer merkwaardig schepen hersteld. Om in Engeland te ontschepen had het Duitse leger veel landingsvaartuigen nodig. Daarvoor werden ook gewone binnenschepen omgebouwd tot min of meer zeewaardige landingsvaartuigen. Om het vlak te verstevigen was in het ruim een dikke betonnen plaat gegoten om er tanks en ander zwaar materiaal te kunnen mee vervoeren. Die schepen moesten voor de gewone vaart terug omgebouwd worden. De betonnen bodem moest er eerst uit. Het vlak moest ook vernieuwd worden want er zat veel roest onder die beton. Er was heel wat werk aan.
De twee kleine werven langs de Vliet hebben geprofiteerd van het feit dat er na de oorlog heel veel dringend werk aan schepen was. Na enkele jaren was er die hoogdringendheid niet meer en de schippers verkozen een werf die veel gemakkelijker bereikbaar was. Zo is deze nijverheid langs de Vliet stilletjes doodgebloed.
Als laatste lag er een jacht in het dok te Eikevliet. Het moest een flinke onderhoudsbeurt krijgen en geschilderd worden. Voor de aankomende ( misschien ook letterlijk ) jeugd was het belangrijkste dat er een mooi jong meisje aan boord was. Ze kon goed plezier maken en sprak toch zo mooi Antwerps. Ze moet wel tot de verbeelding besproken hebben want haar naam zindert nog na in hun achterhoofd : DORIS.
Het vertrek van Doris, uitgewuifd door de Eikse jeugd, was het laatste historische feit in de omgeving van het dok.
----------------------------------- J.M.