V.U    J. DE CLERCQ

         BREVENSTRAAT 54 ,

          2880 BORNEM

         03/889 48 44

 

Verschijnt 3x/jaar

Kantoor Bornem 1

Tijdschrift: Aug 2001

 

 

 

 
 

 

 

 

Broeder Jozef Talboom,

 

Medestichter en pionier de vriendenkring

 

“ DE EIKEVLIETVRIENDEN.”

   

Het is al meerdere keren aangekondigd dat we op 1 en 2 september een overzichtstentoonstelling geven van al de werken van onze voormalige ondervoorzitter en zoals in het blaadje van juni vermeld bezorgen wij u allen een speciale editie gewijd aan het werk van Jozef Talboom.  Je vindt hierin ook de speciale oproep van onze voorzitter om deze tentoonstelling massaal te komen bezoeken en ook een overschrijvingsformulier om uw bijdragen te voldoen.

In dit blad kunnen we onmogelijk een volledig overzicht geven, toch willen we enkele aspecten van het werk van Jozef Talboom speciaal belichten in deze extra uitgave van ons ledenblad.

Geniet ervan, we zien elkaar op de tentoonstelling.

                                                                                        J.M.

 

 

• Hoe ik Jozef Talboom leerde kennen.

 

Ik heb met broeder Gombertus kennis gemaakt midden de jaren 60.  Ik was nog even in mijn klas na 4.00u.  Meester Gustaaf kwam met een persoon binnen en stelde hem aan mij voor “Jozef Talboom”, de broer van Maria Talboom,beter gekend als Mieke Pip. Hij was een broeder van Oostakker en gaf nu les in de Broederschool te Bornem.  Voor ik hem de hand kon schudden, had hij al vlug heel de klas rondgelopen en al wat aan de muren hing bekeken.  Hij is geen 5 minuten gebleven. Enkele jaren later, toen mijn schapen in de boomgaard van Mieke stonden, hebben we veel korte gesprekken gehad, want hij was meestal gehaast.  In het begin sprak ik hem aan met "Broeder", maar ik moest  " Jef " zeggen,dat is mijn naam, zei hij.

Toen ik later te Wintam taakleraar werd, heeft hij voor mij tientallen schetsjes gemaakt, zoals woorden met aa, met ee, met ei, met ij enz..  Hetgeen ik vandaag bestelde, werd ten laatste twee dagen later afgeleverd. Met enkele strepen en krulletjes toverde hij een duidelijk herkenbare miniatuur op een velletje tekenpapier. Hoeveel prachtige tekeningen zullen in zijn 35 jarige loopbaan het bord wel versierd hebben? En vertellen dat hij kon, zei me onlangs nog één van zijn oud-leerlingen. Hij herinnerde zich nog heel goed de prachtige verhalen die broeder Jozef vertelde in de geschiedenisles.  Ze durfden bijna niet meer ademen om toch maar niets te missen en als je per ongeluk moest hoesten zag je vele boze ogen naar u kijken.

 

• De levensloop van Jozef Talboom.

 

Zijn vader Jacobus Franciscus Talboom werd geboren op 23-7-1863 en zijn moeder Sophia Ludovica Caluwaerts op 18-5-1875. Zij huwden te St.-Amands op 8-5-1908. Er bleven vijf kinderen in leven en drie zijn heel jong gestorven. Hij was de jongste van de vijf. Jozef had pas zijn zesde verjaardag gevierd toen zijn vader op 12 augustus ’26 overleed.  Jozef volgde enkele jaren lagere school te Wintam, zoals zijn broers. Daarna ging hij te voet naar Puurs, samen met Jules Boeyckens en Frans Spiessens. Deze laatste werd pater en is een goede vriend gebleven. Hij trad in het klooster op 8 september '35, en deed zijn eerste professie op 8 december '37.  Hij studeerde voor onderwijzer, en gaf achtereenvolgens les te Asse (43-54), Heverlee (54-63), Puurs (63-64)en te Heusden (64-65).  Na het overlijden van zijn broer Louis verkreeg hij van zijn oversten dat hij te Bornem mocht lesgeven (65-78).

Na zijn pensionering  in 1978 stelde Jef zich nog meer ten dienste van de anderen, op de eerste plaats voor zijn zuster Maria, voor de parochies te Bornem en te Eikevliet, voor alle culturele verenigingen, en nog het meest voor zieke mensen.  Regelmatig snorde hij door de gangen van het ziekenhuis te Bornem om mensen van onze streek te bezoeken.  Zijn eigen persoon stelde hij steeds op de achtergrond.  Ik denk dat hij zelf goed wist dat zijn hart aan het verzwakken was, maar hij kloeg er nooit over, zelfs niet als de door iedereen gekende tekenen zich voordeden. Hij hield het verborgen voor iedereen. Op het einde van zijn leven ging hij met zijn medebroeders wandelen in de Kalmthoutse heide.  Hij wist dat een wandeling hem te veel zou vermoeien en daarom nam hij een schetsboek mee, dan kon hij rustig zitten tekenen en dan merkte niemand dat hij een probleem had.  Korte tijd later werd hij in het ziekenhuis te Bornem opgenomen en overleed er op 6 mei '96.

Na de plechtige Eucharistieviering in de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Bornem werd hij op 11 mei '96 begraven op het kloosterkerkhof te Oostakker.

 

Uit de tientallen artikels van zijn hand heb ik het laatste deel van Achterdijk gekozen. Hij beschrijft hierin een zeer belangrijk deel van zijn leven, gedeeltelijk filosoferend over de schone kanten van de oude tijd en de armoe en de miserie van de crisis verbloemend die er toen heerste. In het tweede deel lezen we hoe hij na zijn vlegeljaren de moeilijke beslissing nam om broeder-onderwijzer te worden. Hij overschouwt zijn leven en houdt het ons voor als een spiegel. Hij bedankt iedereen waarmee hij “ Het Geluk  “ heeft mogen delen. Eén van zijn beste vrienden “ Donatus Vlietzoon “ wou hem tot de orde roepen … maar zegt dan nog vlug dat hij al 5 jaar op de trein der zeventigers zit en … laat de mussen maar tjilpen.

 

  ACHTERDIJK.

                                                                                               

November, slachtmaand, dat   weten we van ouds en alle  boeren-kinderen zullen blijvend geheugen de wondere bedrijvigheid rond de slachting van “hun” varken.  Niet alleen de boeren bezaten het voorrecht hun vleeskuipen te vullen van wat het geslachte zwijn hen ten geschenke gaf, ook menig vindingrijke burger, ‘t zij gewone werk- of ambachtsman, wist zich een belovend biggetje eigen te maken en met dezelfde doeleinden vet te mesten.  Op ons dorp was het zo en het zal elders ook wel zo gegaan hebben.  Onze oudste dorpsgenoten vertelden destijds amusante gebeurtenissen gaande van beginnende varkenshouders, onervaren in het vak, tot hoe een goed varkenskot er moet uitzien en welk voedsel om rap een speklaag te kweken enzomeer.  Dit alles onder ernstige aanbevelingen der gewiekste grapjassen.  Anekdoten hierover zijn een hoofdstuk op zichzelf.

Een verken in ‘t kot was voor de kleine boer een reden om tevreden en gerust te zijn, een gans jaar proviand in vleeswaren  op tafel te kunnen brengen, natuurlijk beginnende met een pensenkermis.  In de kelder naast de belangrijkste vleesreserves een rij tobbekes vet voor broodsmeer en keuken, een berg spek in de kuip en hespen aan de nagels.  Dit alles met het genoeglijk vooruitzicht van eigen gewin.  Daarom werd  het te mesten varken zo vertroeteld en verzorgd.  Bij ons was het zo dat geburen en échte varkenskenners eens kwamen lonken naar de gulzige dikhuid wroetend in het stro.  Hun meningen en raadgevingen werden door ons moeder vooral wijselijk overwogen.  De Witte van Bienes, onze naaste gebuur, eveneens ervaren vetmester gaf met kennis van zaken zijn mening ongeveer zo : Een goed verken moet aan zijn trog staan schreeuwen als s’morgens de staldeur opengaat.  Met zijn voorpoten in de trog rommelen en met zijn snuit wreedaardig door het troggat wringen.  Een goed verken moet gulzig zijn, alles binnenspelen wat hem wordt voorgezet en likken en slurpen totdat de trogbodem blinkt van “alles is op”. En dan, zijn buik gespannen vol in zijn stro nestelen met uitgestrekte poten en op lamme zij slapen en ronken gelijk, ja, gelijk,...een ordentelijk varken gedome omdat het “zijn getès heeft.

En wie stond er dan nog bij en met éénzelfde kennis van zaken Louis van Bienes onderbrak, want de ene zei dit en de andere zei dat. Was dat niet gebuur Soo Lam die leunend tegen de staldeur met diep doordachte wijsheid zei: “Ik heb geweten dit en vaderzaliger zei dat”.  Soo Lam sprak :  “maar ook een rustig varken ziet de boer gaarne.  Een verken dat al-maardoor knorrend rondwroet zijn eten half beziet, daar is geen spek aan te kweken, ‘t is een onrustig verken.  Het wroet de stenen van zijn kot tot molshopen, g’hebt er niks dan last en miserie van.  En ‘t is zoals ge zegt, een goed verken eet zijne bak leeg, vet zich zienderogen dik en slaapt rustig van kontentement.”  En de moedgevende Soo besluit : ge moogt kontent zijn Wis (mijn moeder), uwe alles-eter is op goeie weg, dat is stellig en dat belooft het beste tegen dat de slachter komt!

En in het late najaar was het zover.  Slachter Louis Sloep, ook  ge-noemd de Wiet, kwam.  Groot evenement op ons klein boerderijtje!

Herinneringen daaromtrent van een vijf of zesjarige :  Wellicht liep ik nog bewaarschool en leefde vader nog die in augustus 1926 overleden is.  Een namiddag toen ik van school kwam, vreemde mensen op het hof.  Sporen bloed en heelzeker varkenstranen heeft dat gekost.  Het opengekapt karkas hing uitgestrekt aan een ladder tegen de muur.  Met bloed doordrongen stropijltjes van aan  het voorhof tot aan de kelderdeur.  Binnenshuis alle tafels bezet met kommen stukgehakt vlees en allerhande verwerkte varkensprodukten waaraan geen naam te geven was.  Buiten, laatste afwerkende en vakkundige verdeling van het karkas tot de ladder in besmeurd bloed alleen kwam te staan.  Onverpoosd gaf ondertussen beenhouwer Sloep zijn bevelen.  Was zijn zoon Oscar die zijn vader niet veel later zou opvolgen als “Carreke Sloep” er ook bij op dat moment?  Heelzeker was ons vader er ook nog bij, evenals mijn oudere broers en zuster Marie, nog kinderen zijnde, toch allen ingeschakeld met dit uitzonderlijk beenhouwersbedrijf ten huize.  Ik als het jongste broekventje nieuwsgierig naar al dat gedoe, bleek in ieders weg te lopen :  allee snotneus gaat hier weg!  “Volgende herkouwende beelden zeggen me dat : het vaderbeeld naast Louis Sloepp, - onverklaarbare vleesstapels op tafel, - vader in gesprek of vermanend over en weergaande, - stemmen vanuit de kelder, -onafgebroken moeders bezorgde stem : ”waar blijft ge met dat heet water!” - “Dis, Louis, waar blijft ge met de pekel ?” - Vader  met de heet-dampende moor, - in ‘t washuis kokende ketel boven de haard, - damp en vreemde reuken, - mijn broers : op-en neergang naar de kelder, - commando’s van moeder, - Marie breng die groene teil ne keer,  pas op, laat ze niet vallen, - gelach, krakeel - vaders gezag (beschermend gevoel) - verpozing : vader, bruine kruik in de hand giet iets in petieterig kleine glaasjes : jenever ? - vader argwanend voor de zo plots gekrompen inhoud der kruik verdenkt zijn twee oudste sloekers : “die hebben duchtig geborreld, dat kan niet anders”,  - vader krikkel roept zijn zonen ter verantwoording, - ik sta te dicht bij de kruik, ook goesting en met een “zjat” in mijn kleine pol blijf ik koppig bedelen,... plots, ik de onschuldige, klets tegen mijn oren, (gevolg : eerste filosofische ontdekking : het gaat niet altijd rechtvaardig in deze wereld! -Sussende stem van de kalme rustige Louis Sloep : och Soo (vader), ‘t zijn kinderen, hoe zijn we zelf geweest, - werkzaamheden tot laat in de avond, - ondanks gestommel en regelerende avondgesprekken viel ik spoedig in slaap, in de warme alkoof,  “mijn bedstede”, dromend van het nieuwe veelbelovende woord; “pensenkermis”!

Tot zover enkele allervroegste beelden rond het afmattend slameur van beenhouwersbedrijf ten huize.

Het jaar na vaders overlijden is ook beenhouwer Sloep ten Here gegaan.  Men zegde meestal, Louis Sloep.  Als kind gekend, bewaar ik nog steeds de beeltenis op zijn doodsprentje.  Een kalme stille man, nauwkeurig in zijn beroep.  Als ik nu bij deze gelegenheid zijn foto bekijk herleven opnieuw zovele dingen en,...dat kan wellicht een nietige oorzaak kennen : een simpel gebaar van vriendelijkheid tegenover een nietig verlegen vijfjarig jongetje zodat ik hier nog terloops aan beenhouwer Sloep denk.  Vaag kan ik me tevens nog herinneren dat zijn zuster Wis Sloep, die hem vele jaren overleefde, me bevestigde : met hun ouders gewoond te hebben op Achterdijk, in het huidige hoeveke van Maria Talboom. 

Dan valt me direct de eertijds legendarische dorpsprofeet, “de Sèrre” te binnen, met dezelfde familienaam Suykens.  Was deze, aanverwante familie van Wis en Louis Sloep onze buur geweest?   Destijds, na opzoekingen ten gemeentehuize Hingene,kwam ik te weten dat onze vriend Sèrre (Suykens) overleden is in 19O1, ook hij woonde toen op Achterdijk, naast het gezin Talboom.

In verband met wintersportaktiviteiten waren, volgens “overlevering” Wis Sloep en onze tante Dèl vedetten op het ijs, “die twee konden echt sierlijk schaatsen”!

Tante Dèl, mijn vaders zuster, getrouwd met Désiré Selleslagh, van huize uit leerbewerkers, voor 19OO wijd vermaard als gekroonde laarzenmakers in Eikevliet.  Gareelmaker Dis Selleslagh en Adele Talboom hadden toen heel beslist hun heil gezocht midden de dorpskom te Merchtem.  Ze troffen er een hoopvolle winstgevende zaak.  De boeren in de omgeving brachten onverpoosd hun te herstellen paardengareel.  Auto’s lawaaiden er nog maar zeldzaam, paarden verzekerden vervoer en overheersten het straatverkeer.  Naast het ambacht lederbewerker had het jonge paar, fijn vooruitziend, spoedig een winkel met alle noodzakelijke leder-artikelen met aan de andere zijde van de entree, herberg.  Met de jaren een druk bezocht landelijk café, bijzonder tijdens de wekelijkse markt, jaarmarkten en kermissen of feestelijkheden allerlei.  Werkelijk een bevoorrechte plaats op het kruispunt van vier straten midden de gemeente om een lucratief handelsbedrijf te verzekeren.  En onze Eikse Désiré vond dan nog tijd om eigen groenten te kweken op een gehuurde lap grond.  Rond de dertiger jaren verschenen hun vier stoere zonen op onze Eikse kermissen.  Met twintigerjarige levenslust, gekleed comme à la mode waardeerden ze plezierend de eeuwig aantrekkelijke vrouwelijke schoonheid.  In ons kleine dorp even gemakkelijk te ontmoeten als in het grote Merchtem.  Zeker, voor in die tijd, échte drukke kermissfeer.  Men zegde zelfs op zijn Breughels, vergeet dat niet!  Bijgevolg  voldoende keuze, ontspannend vermaak.  De vier joviale jonge mannen bezochten tevens hun Eikse familie-stam, Talboom-Selleslagjh en er was altijd tijd te kort om hun lentelevens-fantasieen uit te vertellen.  Menigmaal hebben ze Achterdijk bezocht, het geboortehuis van hun moeder,  “onze tante Dèl”.  Pas op het hof, hoorden we reeds hun gulle lacht, hun kermisgeld rinkelend in hun zakken.  Onbewust bewijsgevend van hun Merchtemse welstand.  Achteraf, napratend in huiselijke kring wisten we reeds langs de verstandige vlijt van hun ouders en on-onderbroken zorg via overdachte planning en werkzaamheid vooruit te komen in ‘t leven en een centje opzij te leggen.  In onze Achterdijkse ogen, rijke burgers.  Na vaders al te vroege heengaan werd nonkel Dis de wijze raadgever als voogd, wat hij daadwerkelijk volbracht.  Bezoeken van voogd, nonkel Dis en tante Dèl, waren telkens de meest aangename gebeurtenissen in onze kleine Achterdijkse wereld.  Uit de som der gesprekken herinner ik mij zo tussen de regels in, hun verwondering dat de tijd hier ter plaatse, in en rond het geringe hoeveke was blijven stilstaan in vergelijk met moderne aanpak; winstgevender, ook op landbouwgebied.  Nonkel Dis kwam graag naar zijn geboortedorp: herinneringen, herinneringen,...      met nog levende broers en zusters en de vele Eikse vrienden leeftijdgenoten.  Hij kon daar zo ontspannend van genieten!  Dialogen die nooit uitverteld schenen te geraken.  Ondanks méér dan een halve eeuw Merchtemnaar-bewoner heeft hij in hart en ziel tot aan zijn dood nooit “het Eikevliet-van-toen” kunnen vergeten.  En de immer jong van hart tante Dèl die ook een hoge ouderdom mocht scoren heeft voor ons moeder-weduwe een mildzame steun geweest.  Haar wijze ervaring kwistig doorgegeven aan gans ons gezin op het kleine Achterdijk.  Jaren zijn ze reeds, waar we uiteindelijk ook allen wensen te komen op de beloofde plaats bij Ons Heer.  Idem hun ééns zo stoere zonen, idem mijn eigen steen-goede ouders en broers, idem,...de on-overzienlijke rij tantes en nonkels, familieleden en och,...allen die er niet meer zijn, mogen zij rusten in Vrede.  Dit alles kris-kras wat ongeordend de zinnen neerpennend herdenk ik hun beeltenis, hun goede wil,  en,...het meest intense Gods geschenk in offerende moeder-liefde.  Wij, de levenden, rest ons zolang de aardse tijd ons geven kan onze schuld af te lossen in dankbare bezinning en herstellende daden.

Intussen ben ik afgeweken over de verdere verwikkelingen ten huize Achterdijk nadat slachter Louis Sloep met zoon Carreke Sloep ons dierbaar zwijntje met alles wat er op en eraan was, niet alleen in stukken had verdeeld, ten slotte zijn moordwapens weer had gereinigd tot ze blonken en,   naar de koele kelder daalde.  Even vakkundig gaf Louis in beenhouwersstijl, aan ons moeder die daar alles had weten te flikkeren in tobben en teilen de laatste raadgevingen.  Voila, hij was content,  wij waren content.  Voorzien voor gans het jaar.  Zoals reeds vermeld, zoon Oscar, Carreke Sloep, zou een paar jaar nadien even vakkundig als zijn overleden vader het slachtersmes hanteren plus vernieuwde beenhouwers- winkel en met zijn vriendelijke joviale echtgenote de dorps--gemeenschap verzekeren : een etalage-aanbieding der beste vleeswaren.  In die tijd was het ook in ons dorp bij de boeren de gewoonte of naar oudere traditie, wanneer ze een varken pas in de kuip hadden een hele of halve varkenskop te offeren aan Sint Antonius, echte volksheilige.   Tevens bedenkende de oude spreuk : St.-Antonius, heilige man, die mens en dier genezen kan.  In afspraak met de kerkmeesters legde men de geofferde varkenskop of een “voorderhesp” op ‘t koorgestoelte.  Na de zondagsmis werd buiten aan de kerkdeur door een kerkmeester het geofferde aan de meest biedende verkocht.  En als ik me goed herinner was het die keer kerkmeester Louis Lavers (Lauwers) die de verkoop op zijn manier aanprees : “Allee vooruit, we moeten geen zieners hebben, we moeten kopers hebben, wie zet er in?”  Uit het geroezemoes en gelacht plots een grapjas die roept : ene frank!  Repliek van de kerkmeesters : “1 frank, daar krijgde nog geen pint veur.”  Eindelijk de verkoop gaat op gang.  Een bravo voor de meest biedende.  De bezitter van de varkenskop lijkt voldaan met zijn schat, “aan een schappelijk prijske”, lacht hij.  En verkoper Lavers zegeviert met fijn-hoge stem : “Daarmee is St.Antonius weeral kontent en de gelukkige Fons van Dingens.”  Of ons moeder ooit een varkenskop ten offer bood weet ik niet.  Ons moeder kon, naar aloud gebruik gereed gemaakt, evanals onze Jean, zo smakelijk “poten en oren” binnenspelen.  Wat deze laatste delicatesse betreft, toegegeven, al die vettige brokjes waren geurend overzopt door ‘n wonder van lekkere saus en een gehele resem rozijnen.  Gevolg, ondanks moeders gesmakker, wij visten alleen de zoet-lekkere oversauste rozijnen, maar de rondzwemmende rest lieten we aan de liefhebbers.  Over pensenkermis ten onzet nog dit : totaal onverwachte bezoekers.  “Ik geloof dat ze op de reuk afkomen” zei onze Louis.  Zo was er Bruur Tak, grafmaker, wonende in de Reuzenhoek, zo wat op de grens van arme dompelaar, zeer vlug tevreden, was uitzonderlijk bekend door groot en klein.  Als grafmaker bekloeg hij eens, en terecht, de vergoeding die hij daar voor kreeg : “Ne frank veur ne put en een pint bij Rie Kal.”  Dan smakte hij niet op zijn sjik als hij die sobere verdienste aankloeg, dan beet hij op zijn sjik.  Gelukkig is zijn kerkhofwerk treffelijk wat verhoogd achteraf.  Welnu, diezelfde goede Bruur Tak die zo gezegd op de reuk afkwam verscheen plotseling ten huize.  “Ja, ja, gèlle kunt er weeral tegen, heb ik g’hoord, ‘n verken in de kuip!  Ja, ja” smakte hij.  Hij kwam zogezegd van de kouter, had er een karweike moeten opknappen op ‘t stuk land van Meesters en terwijl hij hier toch moest zijn, zo gezegd met ‘n order van de fanfare, dat gaat zo gezegd in één moeite door, enzovoort...  Ondertussen had ons moeder gezorgd aan tafel dat zijn teljoor appetijtelijk stevig beladen bleef, niet alleen pensen maar ook,... “Bruur, en ge moet van dit en dat eens proeven...”  Op dit moment bleek er geen gelukkiger mens dan Bruur Tack.  Als compensatie voor de belangloze gulhartigheid kregen we het allerlaatste dorpsnieuws te horen van onze overal-aanwezige dorpsprofeet Bruur Tak. Ons moeder met haar doordrijvende goedheid voor de armen voelde tevens haar nieuwsgierigheid voldaan over het soms rare nieuws dat ze zo pas te horen kreeg.  Ze foefelde gauw nog een pakje onder de arm van Bruur : “hier sè, doet dat mee!”  En toen de verzadigde Bruur Tak weer vertrok wist hij zijn contentement en dank niet beter uit te drukken dan met zijn klak af te nemen en te zeggen : “Allee, dat hebben we weeral g’had.”

En in diezelfde spek- en hespperiode kwam die nonkel en die tante “zo maar ne keer op bezoek”.  En op een donderdagnamiddag, zo midden in de week komt daar onverwacht een joviaal vriendelijke man, een stevige vijftiger, afgezeild uit Boom.  Niemand onzer had hem ooit gezien, zelfs ons moeder moest ernstig nadenken, daar hij volmondig beweerde bij de familie Talboom te behoren en, ge moogt me gerust kozijn noemen, voegde hij er vertrouwend bij.  Zeer vaag hadden we wel iets vernomen langs moeder om, dat een broer van grootvader zich had weten te vestigen in Boom, zoveel jaren geleden.  Men was haast gedwongen aan stamboom-onderzoek te doen om duidelijk in te zien dat onze bezoeker Talboom onder naam “kozijn” mocht gerekend worden.  De conversatie tijdens onze vieruren-boterham met,...natuurlijk iets best uit de “kuip” van de kelder werd er eindeloos gepallaverd over kozijns en nonkels, tantes, onder leiding van de welbespraakte uit Boom verrezen kozijn.  Moeder bleef ernstig meepraten want sommige familieverklaringen klopten juist.  Zij had van vaderzaliger destijds daarover meer vernomen.  Maar één ding stoorde haar geweldig : wij, stevig katholiek en de na-kroost van grootvaders broer te Boom hadden verkozen te leven onder “de rode vlag”!  Dit volgens vaderzaliger.  Daarom werd er thuis zo weinig gewag gemaakt over deze rood-gezinde familie.  Mijn nog jonge grote broers gekscheerden en amuseerden zich met de overdreven elleboogtastende fantasieen die de ijverige nieuwe kozijn ten beste gaf.  Surtout dat hij herhaaldelijk had beweerd, “jawel, een échte Talboom te zijn”.  We zagen kozijn Boom later af en toe eens terug.  Van dan af werd hij onder ons allen stee-vast genoemd “den echte-Talboom is daar!”  Toen hij die eerste maal vertrok deed kozijn precies dat hij door “zijn” familieverklaringen ons een grote weldaat had geschonken.

 

Tot zover dan weer enkele sprokkelingen uit Achterdijk, vanaf de jaren twintig tot het midden der dertigerjaren.

En ‘t werd 8 september 1935!... Na meermalen Broeders-bezoek uit Bornem, uiteindelijke beslissing : Ik word  Broeder-onderwijzer van Onze Lieve Vrouw van Lourdes.  Mijn moeder vond me eerst nog véél te jong om zulke gewichtige stap te zetten.  Diegenen die mijn knapenjaren kenden, ik was niet altijd van de braafsten, beweerden : die zullen we hier rap terug zien!  Ik keerde niet terug en ben gebleven.  Hoe ik, zo jong nog tot die beslissing gekomen ben?  -De verwonderlijke sfeer ten huize bij mijn afscheid!  -Met moeder de moeizame tocht naar het verre Oostakker!  -De aankomst in het noviciaat te Oostakker met eenzelfde leeftijd kandidaat-broeders!  ‘t Klinkt als zovele titels die lange verhalen onderschrijven kunnen.  Met een inhoud van risico’s, geloof, romantiek, dramatiek in vallen en opstaan, vreugde na zelf-overwinning, tenslotte, de mystieke kracht : de Heer die wenkt om medewerking, alle dagen.

Graag een korte toelichting op eerste vraag (zie hierboven) : Ik was veertien jaar toen ik eindelijk bewust werd dat de meesten van mijn klasgenoten vast van een beroep droomden.  Onbekommerd had ik mijn vlegerjaren doorleefd.  ‘t Werd ernstig nu.  Mijn droom groeide naar een doel : schoolmeester worden!  Maar hoe?  Hoe kon moeder die studies betalen?  ‘t Was harde crisistijd.  En ‘t was weerom moeder die diep in mij ‘n lichtje van hoop deed branden : tracht ‘n studiebeurs te behalen.  Die Staatsaanbieding werd toen genoemd : “Fonds van de meest Begaafden”.  Mijn oudste broer Jan, jaren primus aan ‘t college van Boom, voegde erbij : om die staatstoelage te bekomen moet ge eerst een zwaar exaam passeren onder een strenge jury!  Bijgevolg, ‘n meer dan stevige voorbereiding;  Die voorbereiding mocht ik ondernemen, niet meer te Puurs, maar in de Broederschool te Bornem.  “Doe nu uw uiterste best dit schooljaar en ge zult er wel komen” moedigde moeder mij aan.  Of ik mijn best deed met het doel voor ogen : onderwijzer worden!  Maar ja            , “hoe een dubbeltje rollen kan, “ zegt het spreekwoord.  En ons moeder placht meermalen te zeggen : “de mens wikt, maar God beschikt.”  Zo was het hier ook het geval.  Ik werd niet alleen onderwijzer maar vooral, kloosterling, BROEDER-onderwijzer.  Gedurende dit zogezegde voorbereidingsjaar, “examen” kwam ik voortdurend in contact met het Bornemse Broederleven en na het eerste trimester, 4de graad, Lager Onderwijs was ik ook primus van de klas.  Plus bijlessen, bijlessen het verdere jaar door.  Lerend, studerend, vol dynamisme met een jong hart vol lente- en zomerkriebels.  Broeders kwamen zelfs meermalen bij ons thuis en, ge kunt het al begrijpen dat ze in geuren en kleuren het mooie van een Broedergemeenschap vertolkten.  En...die bezoekende broeders waren ook ,...onderwijzers!  Bijgevolg, het toekomstig nijdig Jury-examen vervaagde op de achtergrond.  Bijgevolg kwam Broeder-Overste van Bornem zelf eens polsen!  Een joviale kloosterling met een hart boordevol levensgeluk.  Om kort te zijn, mijn wijze goede moeder vond me veel te jong om kloosterling te worden.  Maar toen ze zelf vernam dat deze vriendelijke Broeder Overste ook maar vijftien jaar was toen hij broeder werd, enz., enz., voelde ze zich stilaan vereerd, een zoon te mogen afgeven récht in dienst van de Heer!  Intussen voelde ik me grootdeels klaar-gestoomd en de goesting groeiend, via broederscontact, geestelijke lectuur, gebed.  Natuurlijk, strijd, twijfels en, ... mijn gekende Achterdijkse vrije wereld verlaten!  Tevens was het ook een lastig vaarwel aan de eeuwige bekoorlijke “schoonheden”, als boerenzon gezond van kop tot teen, als ge weet wat hier wordt bedoeld!  Maar de onverklaarbare liefde van de Heer wenkte,...hielp en helpt bij vallen, schenkt direct innerlijke vreugde bij opstaan.  -Och we weten het, wie moet er in 1995 nog afkomen met zulke “ouderwetse cliché-zinnetjes” midden ‘n weeldewereld van “Genieten” in VTM -cultureluur.

,

Alles achteraf gezien met de ogen van ‘n bezadigd gepensioneerde moet ik vele mensen dank zeggen : mijn ouders, broers en zuster, mijn Congregatie en medebroeders te Bornem en natuurlijk de Heer, die, met Zijn oneindig geduld, na de brokken, mij voortdurend gemoedelijk oprichtte alsof er niets gebeurd was.  “Het is niet moeilijk” zingt succesvol alias Kamiel Spiessens op TV.  Doch het is soms zéér moeilijk zichzelf ernstig onder de loupe te nemen en het ingebakken egoïsme te bedwingen.

·      Eikevlieetvrienden, dank aan uw stichter dezer vereniging, Joris Demont en medewerkers heb ik terug het geboortedorp mogen ontdekken, mogen meewerken met mijn schrijverij en allerlei dingens.  Met dit achtste deel “Achterdijk meende ik alles gezegd te hebben over die zes gezinnen die er leefden in een andere wereld, ‘n armoetijd tegenover nu!  Maar ook ‘n gelukkige tijd met echte zondagsrust, gemoedelijk gestoord door volle straten kinderravotterij.  Er zat toen muziek in het lover-geboomte dat beluisterd werd, zelfs door bedachtzame boeren die op hun zondagstoer genoten van wuivende eigen graanvelden enzovoort.

 

Stop, want ik hoor nog de stem van alias Donatus Vlietzoon, “niet te veel literatureluren, blijf eenvoudig verhalen over mensen en dingen”.  Helaas, na overzicht, ook na dit geschreven Achterdijk, toegegeven, dat er meer typische figuren dienden naar voor te treden.  Veel is nog te zeggen in en rond het kleine boerderijtje, het geboortehuis.  Maar, ik kan toch niet eeuwig “de April” afdalen tot de lezers terecht zouden mokken : hij is daar weeral met zijnen Achterdijk!

Om dit artikel af te ronden, wat kris-kras neergepend :  Reeds vijf jaar zit ik op de levenstrein van de zeventigers, betrekkelijk gezond, relativerend neerziend over alles wat gebeurt!!!Nog veel willen doen.  Te weinig tijd!  Gelukkig tussen mijn mede-broeders, God dankend en me dagelijks voedend aan de bron, de Bijbel.”  Volg de levenslijn van Christus en,...laat de straatmussen maar tjilpen! zei de concilie-Paus, Joannes de drieentwintigste.  Heeft hij geen gelijk in “deze tjilpentijd?”

Hiermede was het me weer eens een ontspanning, u die wisselende inhoud van het zoveelste artikel te mogen aanbieden voor ons aller “Ons Eikevliet”.

_______________

 

Jozef Talboom als veelzijdig kunstenaar.

 

Als Jef Talboom ergens ter sprake komt denkt iedereen onmiddellijk aan tekenen en schilderen, maar hij was ook een groot kenner van het verleden.  Zie de getuigenis hiervoor in verband met de geschie-denislessen.  Ons Klein-Brabant en vooral Eikevliet lagen altijd op het puntje van zijn tong.  Voor de geschiedenis van ons dorp en ze-ker voor die van zijn familie heeft hij vele archieven uitgepluisd. Björn Caljon heeft van zijn peter Jozef Talboom de boekentas gekregen met die schat van informatie en ik heb die geruime tijd mogen inzien.

 

In een schrift met geruite bladen en met een groene kaft begon Jozef  in 1968 de "GESCHIEDENIS VAN ONS GEBOORTEHUIS". Een parel of beter een juweel van een schrift.  Daarin ligt het hart en de ziel van Jozef.  Het is versierd met  prachtige aquarellen, ik ga het niet verder beschrijven.  Het zal een ereplaats krijgen  op de tetoon-stelling. Dat moet je gezien hebben.

In zo'n tweede kwarto schrift schreef hij in 't kort de geschiedenis van de parochie Eikevliet Hiervoor steunde hij zich vooral op het kerk-archief van Eikevliet.

In 1972 begon hij zijn derde groen schrift.  Hierin zijn de opzoekingen vermeld in verband met fanfare en toneel.  Hij documenteerde zich vooral bij meesters Clement Verbrugge en Joris Demont. Hij hield ook nota's bij over bepaalde families of personen die iets betekend hadden in het verenigingsleven van Eikevliet, zoals Demont en Ceulemans.

De meeste energie heeft hij zeker gestoken in opzoekingen in ver-band met de stamboom Talboom.  Tientallen bladzijden met nota's van opzoekingen in verschillende archieven zijn samen gevat in  een stamboom, met als stamvader Petrus Talboom, geboren in 1719.

 

Jef schreef veel.  Voor tal van feesten schreef hij een aangepast lied op een gekende melodie, zoals "Vrienden kom zit neder in de ronde" .  Dat is ook op één van onze samenkomsten gebeurd, maar ook bij retraites en samenkomsten van de congregatie, bij tentoonstellingen, bij verschillende familiefeesten, voor de leerlingen in de klas, voor schoolfeesten, enz.

Hij publiceerde dikwijls teksten in het parochieblad maar vooral in het plaatselijke weekblad " Ons Klein-Brabant ".  Dat hij de bezieler was van ons de ledenblad hoef ik u niet te vertellen. Veel van die heem-kundig getinte teksten zullen ook ter inzage liggen.

 

Schoollied.

September opent weer de klassen,

We stappen naar de Broederschool.

Met glimmend nieuwe boekentassen,

En vlijtig leren, het parool.

Kom makkers, wacht niet tot de morgen,

Want de tijd gaat zo vlug voorbij.

Iedere dag kent eigen zorgen,

Zowel voor u, alsook voor mij.

 

De boeken open, netjes schrijven,

En breng je werk u opgelegd.

Tracht heel nauwkeurig door te drijven,

Al wat de meester nu voorzegt.

't Is voor je welzijn, voor je leven,

Dat de school je goed voorbereidt.

Iedre dag aan jou gegeven,

Herinnering, in dankbaarheid.

 

Seizoenen kleuren over 't water,

Het schoolgebouw glanst in de Wiel.

Gekende beelden nu en later,

Van uit je mooie kinderziel.

Zes jaren zijn weldra verdwenen,

Lentejeugd gaat ook eens voorbij,

Met je vrienden steun verlenen,

Als jongeman, bij zomertij.

                        Bornem 11-10-71.

 

Dat is een van de vele gedichten die hij schreef voor zijn leerlingen.  Meestal schreef hij die gedichten met een bepaald doel. Met Allerzielen en met Kerstmis stond er telkens een in Klein-Brabant-Vaartland. Over zijn dorp Eikevliet heeft hij er verschillende geschreven en over de natuur heb ik er ook wel enkele gevonden. 

Zomer is heen.

--------------------

Zomer is heen,

Met zijn mooie bloemensprei.

Nu treedt de herfst

In oranjekleur voorbij.

Het stille dorp,

In paarse avondgloed;

En oude lindebomen

Dromen: hier is ’t goed.

Ach kom weer, ach kom weer,

Zonnejeugd zo fris en blij…

Ik hoor weer moeder

Welkom groeten:” Kom bij mij.”…

Ik heb ze allen gekopieerd uit het persoonlijk dossier van Jozef zelf.  Op de meeste staan nog enkele nota's of verbeteringen geschreven.  Ze zijn gebundeld in een map, die ook op de tentoonstelling zal te zien zijn.

Hier volgt de allereerste versie van “DE VLIET.”  Er staat geen datum bij, maar de eerste versie met muziek ( door Joris Demont ) dateert van 1967, dus lang voor de stichting van de “Oud-Eikevlietenaren”.

Het een door Jozef getypte tekst, waar hij later met blauwe pen een versiering bijtekende en ook een eerste poging deed om er muziek bij te schrijven.

Er zijn enkele opmerkelijke verschillen met de versie van ‘67

Enkele woorden zijn veranderd om de tekst aan te passen aan de melodie.

Het refrein en een ganse strofe zijn weggelaten.

 

 

 

Voor vele mensen heeft broeder Jozef Talboom een tekening , een aquarel of een schilderij met pastel of olieverf gemaakt.  Tientallen van die werken hebben wij van de eigenaars in onze tentoonstelling mogen gebruiken. Twee grote lokalen van het gemeenschapshuis worden omgetoverd tot prachtige tentoonstellingsruimten waar ze zeker tot hun recht zullen komen. Het is onmogelijk om er hier een beschrijving van te geven. Veel werken tonen Eikevliet zoals het was in de vorige eeuw.  Mensen die niet meer over tafel kunnen springen, moeten komen kijken om samen met leeftijdsgenoten te mijmeren over hun jeugdjaren.  Die het nog wel kunnen moeten komen kijken en meemijmeren over die goede oude tijd, maar mogen de moderne toch veel beter vinden.

Ik sluit af met een tekst geschreven door een van zijn medebroeders, na zijn overlijden .

In het  mooie Scheldedorp, Eikevliet,

heeft Broeder Jozef de roep van de Heer gehoord.

Met de hulp van Gods genade heeft hij "JA" gezegd

en is hij ingetreden bij de broeders in Oostakker.

 

Gelovend in Gods nabije liefde

heeft hij dankbaar en blij, zijn leven gegeven

in dienst van de kerk, in dienst van de broedergemeenschap

in dienst van zijn volk.

 

De boodschap van het evangelie en de schoonheid

van het leven, heeft hij geopenbaard aan vele

Generaties kinderen in Asse, Heverlee, Heusden

en vooral in Bornem.

 

Broeder Jozef was altijd gejaagd

want hij had altijd zoveel te doen:

voor de kerk, voor zijn zus, voor zijn medebroeders

en voor de vele verenigingen waar hij zich voor inzette.

 

Met pen en penseel

heeft hij de gevoelens van zijn hart

en de rijkdom van zijn geest aan ons medegedeeld.

Velen heeft hij blij gemaakt met een tekening

een schets, een schilderij, een gedicht.

Om velen was hij bezorgd:

de zieken, de vrienden in Eikevliet;

vooral zijn zus kreeg zijn volle aandacht en liefde.

 

Met Palmzondag is de lange reis

naar de Vader begonnen.

Met de Heer is hij de weg van lijden en kruis gegaan.

nu is hij thuis gekomen in het volle licht,

het volle leven, geborgen in de liefhebbende handen

van God zijn Vader.

 

Dank u Broeder Jozef

voor Uw vruchtbaar en mooi leven.

------------------------ J.M

 

Naar St.- Job te Hingene.

"Anno 1926"

 

Het is een opmerkelijk  ver-schijnsel dat we meer en meer met een soort speu-  rende belangstelling,de histo- rische achtergronden opzoe- ken, en bij elke nieuwe vondst zich als gelukkige bezitters voelen.  Is ons eigen leven niet zelf een geschiedenis!  De heimat, de innige verbondenheid met de dingen rondom ons heen zijn als zovele secrete indicaties naar vervlogen impressies, naar de allereerste attenties.  Het geheugen blijft het onverklaarbaar gebied, van waaruit, indien we willen, de zoeklichten kunnen gericht worden op het verre verleden.  De schijnbaar verborgen terreinen wekken gestalten die ons klaarder aanspreken, en ergens duikt er iets naar de oppervlakte waarin we ons-zelf ontdekken.

 

Lang geleden...  Mijmerend de lange weg terug naar de prille jeugd!  Het moederbeeld beheerst het AL.  Onze eerste levensschreden verkennen aan  deze moederhand een dialoog van blijvende waarde, een inzet, een durf, genoteerd in de namen der dingen, en achter deze namen uit verre, verre, verwasemde beeld van een kinderwereld.

 

Zie, de bomen, de wijde luchten met de wolkenschepen, de simpele kouterweg, de dijken, het bos!...  We hebben het allemaal  moeten ontdekken, hopelijk over de drempel van een sprookjestuin.  Gelukkig het kind, door een warme moederhand geleid, dat echte schoonheid veilig mocht aanhoren en stap voor stap werd ingeleid in het grote levensgebeuren.  Moge dit fragment uit zonnige kindertuin ook bij u als een lichtend straaltje op je eigen peuter-herinnering overkomen.  Wat me-zelf betreft, ik de grijs geworden man, volwaardig lid der menselijke zwakheden, getekend door wel en wee, met rimpels verwezen naar de oudere groep, ik duikel, al was het eventjes, in het bad der kinderdromen!  … Met dit verhaaltje wil ik weer zijn, het kind van toen …

 

Op bedevaart naar St.-Job te Hingene, mijn moeder en ik!

 

Nog is het dezelfde zandweg van de kouter. In mijn kinderogen destijds een eindeloze lange weg die wij beiden opstapten. Het mullige pad slingerend tussen landouwen en mei-gewas in wisselende bedrijvigheid der aspergevlakten.  Het was mijn eerste verre uitstap en tevens een eerste kennismaking met onze gemeente Hingene.  Mijn zesjarige korte beentjes bleken dadelijk vermoeid, en voor moeder zal het wel een dubbele pelgrimage geweest zijn haar jongste spruit fatsoenlijk tot bij de zweer-genezer Sint-Job te krijgen. We kwamen van Achterdijk-Eikevliet, naar de aartsvaderlijke traditie volgden  we de kortste weg door veld en dreef in de sporen der vroede voorgangers. Aan het Eikevliet's kapelletje werd vroom de beêweg ingezet. Van hier af werden wij opgenomen in de sliert kermisgangers en St-Job vereerders. Mannen en vrouwen, moeders met kinderen en op de kruiwagen de jongste pagadders. Enkele bevoorrechten voeren een deel van hun kroost op een hondenkarretje wat zeer praktisch en heel gewone was in die dagen. Voeg daarbij de in-allen-tijde onstuimige jeugd, lonkende knapen en meisjes, die wellicht met prettige verlangens ter beêvaart togen, eerder dan devoot de zegen bij de heilige man af te smeken.  Enkelen van hen deden het per fiets. Al was het soms maar een gammel veloke, dezen bleven de helden der baan en rinkelend verdreven ze de verstoorde voetgangers uit het zand. Tot zover een globaal beeld uit de laatste resten van een romantische tijd die mensen van mijn ouderdom nog hebben mogen ondergaan.

 

Gretig turend in eigen levensverhaal tracht ik nauwkeurig deze puzzel van mijn trip tot passende alinea's aan elkaar te lijmen.  Ik waag het erop, de flitsen volgend die het licht van herinneringen mogen dicteren.

Eens de Eikse kouter verlaten, een streepje kassei en dan dadelijk het lommer van de dreef.  Op Achterdijk noemde men die laan, " Pintens dreef " .  Machtige bomenrijen stonden bezijden de grond-baan als een typische landelijke warande zoals men die  ziet op de 18de-eeuwse gravures, heden sedert jaren de bekende inrij naar het voetbalterrein.  Daarna weer de open kouter's met de zon in het hete zand, de golvende aspergevelden, het opschietend graan  van groen in wisselende vlakten.  Rechts in de verte, de Wintamse brouwerijgebouwen en de kerktoren zo wat eenzaam buiten de dorpskom, en de houten molen van Op de Heyde als het landschap in het gedicht van Jan Van Drogenbroeck.  Links, de Eikerheide met enkele schaarse boerderijtjes overkoepeld met canada's.  En ginds aan het einde van de kouterroute het machtig gewuif der populieren uit het driehoekig prieel, je weet wel, het Hingenhofje waar eertijds het kapelletje stond, met er achter het monumentale kasteelbos.  Toen was het écht mei, een strelende mei met blauwe luchten met kittelig zand in de tenen gelijk bij de hete zomers, een weer om barrevoets te bedevaarten, te zweten en menige kappers gersten door te spoelen.  De dorpelingen meenden het wanneer ze beweerden: "St.-Job zorgt voor zon en vruchten, hij geneest de zieken, en zuivert de luchten" .  Ook de hoveniers vertrouwden op zijn hulp: "St.-Job zet bonen en houdt niet meer op uw werk te belonen" . Wanneer deze bedevaart met een smakkende regenvlaag wel eens tegenviel waren vooral de boeren eveneens content want: "Een natte mei, geeft boter in de wei" !

Eventjes verder met eigen belevenissen.  Ik moet voor moeder wel een lastige beêvaartgenoot geweest zijn. Op zeker ogenblik, ik weet het nog goed, weigerde ik kordaat nog een stap verder te marcheren.  Ik liet me vallen, huilend, koppig.  Al het gesus, belofte en gesmeek, St.-Job en de kermiskramen ten spijt, het hielp niet.  De pulverige droogte en de hitte langs de zandweg zullen wel prikkelend gewerkt hebben op mijn peuter-gesteltenis, mits daarbij die plotse vreemde Achterdijkwereld!  … Neen ik was niet bestemd om de reiziger te worden, laat staan verre afstanden te verkennen, tot op heden wil ik dit consequent onderschrijven.  Moeder tilde me op, kwaad vermanend zoals alle moeders doen met stoute kinderen in dergelijke gevallen.  En, indien mijn herinneringen juist zijn, werd ik ergens op een kruiwagen of karretje gezet, meegevoerd tot op het einde van de veldbaan waar de kasseiweg begint aan de bocht van het kasteelbos. Weer hield ik braaf moeders hand vast en liet deze veilige geleide niet meer los, gewillig en gedwee tot in de kerk. En wat er nu verder gebeurde in de directe nabijheid van de wondere genezer St.-Job, dat kan ik met de beste wil niet meer achterhalen.  Misschien ben ik daar gewoon  netjes in slaap gedommeld alle devotie's overlatend aan mijn goede moeder …

Maar bij de terugweg weet ik mij opnieuw bij de levenden.  Zegevierend met toeter en trommeltje heb ik muzikaal de aftocht bezongen, getoeterd en getrommeld en dat mag veronderstellen dat die toch een gedeelte van Hingene kermis had gezien.  Toen ik thuiskwam bleef er maar één trommelstokje meer over, het andere had ik onderweg stuk geroffeld, of was ik het misschien verloren tijdens een wisselende aria met mijn toeter ? 

 

Tot zover mijn de eerste kennismaking met onze grafelijke gemeente Hingene, alsmede mijn allereerste bedevaartervaring.

                                                         J. Talboom  18/5/1980.

 

EIKEVLIET.

 

Eeuwen V O O R  TOEN:

Houtzuilen moerassen,

     Gewillige groeven uit deltaplassen:

     "Hé, de rivier komt," zongen de Kelten.

     Vlotten vlietend het primaire geruis,

     Druïden Wodan Tor!

     Kaai overdekt het schor.

Archivaris, … Wanneer wordt VLIET genoemd

In je gele oorkonden?...

 

Eeuwen bijten in ebbe en vloed,

Gewroet,

Rond hutten, gesmeek in marentak

Naar de Fanken

Mogen ze denken.

St.-Amandus en gezellen:

   Oosterlicht op de Rune en Eiken! 

   Toen, gekerstend, bevrijd,

   Mantels met kruisen heiligheid.

   burchten, abdijen, kerken

   De schamelen blijven werken.

Aayke-, IJcke, Eycke-vliet:

Items uit archieven

Toltarieven

Aan de kaaien van de Vliet.

   Gewijde prelaten

   Stuurden "Thiende"-mandaten.

          Berekende schuimers brengen

          Handel Nijverheid

                  Verdwaalde Poorters tappen profijt

                   Ho!  … Nering en Jolijt

Tot, … Alva komt!    :

   De galg voor schismatieken

   Alleen de katholieken

   Krijgen brood.

   Pest, tormenten, hongersnood!

   Geuzen, gekeeld getroffen …

Onzen mensen leerden van Tijl

Te lachen met strop en bijl,

Tot aan de sansculotten,

   Tot de infame negentiende eeuw!

   Gewroet, Gewin, Gelach, Geleden:

Historiek uit Dorpsverleden

Aan de Vliet,

- Na eeuwen:

Het, pittoreske,EIKEvliet!

------------------------------ 20-3-78.

Er is met pen bijgeschreven:

- Jaar van het dorp (1978) en 1853

   125 annalen toneel en fanfare

    IJKT dat IN U

    EIKEVLIETENAREN!