Jan Van Eyck.

Een fantastisch verhaal.

Op 6 mei 1432 werd het Lam Gods ingewijd. Het is geschilderd door de gebroeders Jan en Hubert Van Eyck. Ze zijn geboren te Maaseik, maar hun grootvader, Petrus, was een rijke handelaar uit ons dorp. Hij woonde in Eikevliet bij het riviertje De Vliete.

Eerst wil ik nog een andere misvatting uit de wereld helpen.  

Veel mensen denken dat de naam Eikevliet voort komt van Eik aan de Vliet. In een akte van verkoop uit 1292 van het gebied Pudersa staat een kaart waarop ons dorp "Ake" wordt genoemd. en het riviertje "Vliete. Vandaar dat we nog dikwijls zeggen :" Ik ga naar Aak"  in plaats van : Ik ga naar Eikevliet. Op de Kleine Amer zegt men nog Aak of Aakevliet.

Op het einde van de 13de eeuw was Petrus (Pieër in de volksmond) een rijke handelaar uit Eikevliet (Ake). Met zijn kleine platbodem dreef hij handel tot in de kastelen te Lippelo.

Deze heren waren goede klanten voor wijnen uit Frankrijk en Spanje. Op die kastelen waren regelmatig grote feesten waar de wijn rijkelijk vloeide. De dames waren gekleed met fluwelen kleren die rijkelijk met kant, gouddraad en edelstenen versierd waren. Snuggere Pieër zorgde ervoor dat die dames een grote keus hadden, hij verdiende er goed aan en dat vond hij het voornaamste. Hij kon zich aan de Vliet in Ake een stenen huis veroorloven en was dus steenrijk.

Josephus, een van de zonen van Pieër, was een tiental jaren schildknaap geweest te Lippelo. Het kasteel was omgeven door een brede, bijna onoverkomelijke wal, die nog een beetje aan de getijden onderhevig was. Zo'n waterburcht moest een lange belegering kunnen doorstaan. Daarom waren er grote voorraadschuren en een boerderij. In de winter werd de ijskelder gevuld met ijs uit in slotgrachten en tot ver in de zomer werd het vlees in dat ijs bewaard.

Allerlei ambachtslui (meestal lijfeigenen) stonden in voor het onderhoud. Zij waren lijfelijk verbonden aan het kasteel, maar woonden meestal erbuiten in hutjes. Onze Josephus had het voordeel dat zijn vader een rijk man was, daardoor was hij een vrij man. In hoofdzaak moest hij de heer-ridder helpen bij het paardrijden en al wat daarmee samen hing. Hij leerde er ook hoofse manieren.

Rond zijn 20ste verjaardag hield hij het daar voor bekeken, nam afscheid van zijn vrienden op het kasteel en kwam terug naar Eikevliet.

Bij zijn vader leerde hij zijn stiel, want de Vliet, de Rupel en zelfs de Dijle en de Zenne  bevaren was een goede leerschool en als handelaar ben je afhankelijk van uw klanten. Ge moet zorgen dat de koper denkt dat hij een goede zaak gedaan heeft, maar hij zelf moest er ook goed aan verdiend hebben.

Na enkele jaartjes kende Josephus (men noemde hem Seppe van Pieër) ook de knepen van het vak. Seppe wou meer dan wat rond kletsen in de gekende streek, hij wou veel meer, hij wou avontuur. Hij wou Antwerpen zien en Gent en Brugge en nog veel andere steden. Hij liet een boot maken en doopte hem Eycke. Na een jaartje rond kletsen op de Zenne, de Dijle, de Rupel en vooral op de Schelde belandde hij in Brugge. Het beviel hem daar goed tussen al die rijke kooplieden en kocht er een huis. Hij was er een geëerd koopman. Niettegenstaande de weelde waarin hij leefde was de Seppe van de Eycke als avonturier geboren. Hij voelde zich niet goed aan de wal en hij verliet Brugge. Langs vele omwegen belandde hij op de Maas. In het kleine stadje Maaseik, waar de Maas een weidse de bocht nam, bleef hij plakken. Hier eindigde zijn avontuurlijk leven, want hij ontmoette er een lieve jonge maagd, Catho. Hij ging met zijn Cathoke naar de botermarkt, en negen maanden later werd zijn eerste zoon geboren, Hubertus. Men noemde hem in Maaseik Hubert van Catho en de Seppe van Eyck. Hier bij ons gaf men tot voor kort ook dergelijke namen, denk maar aan de Jule van den Triene, Rikske van Siddekens of de Staf van Achterdijk. 

Catho en de Seppe kregen nog drie kinderen, Johannes Van Eyck, Lambertus Van Eyck, en Margaretha van Eyck. Ze kregen alle 4 een opvoeding die bij een welstellend koopman paste. Alle vier waren ze handig met het penseel, vooral Johannes (hij wordt nu altijd Jan genoemd) was een uitblinker. Hij werd wereldberoemd in zijn tijd. Eerst trad Jan in dienst als schilder en kamerheer bij de graaf uit zijn streek. Wat later bij de graaf van Holland en Zeeland. Hij werd daar hofschilder met een vast salaris tot de graaf stierf in1425. En daarna kwam hij in dienst bij de prins-bisschop van Luik. In 1425 bereikte hij de hoogste top. Nu trad Jan in dienst bij de hertog van Bourgondië, Philips de Goede. Hij moet er wel op een goed blaadje mee gestaan hebben,  hij werd verzocht om de nieuwe residenties van Philips aan te kleden. Hij kreeg daarvoor een vast jaarlijks loon. Ook werd Jan op verschillende geheime missies naar verre landen  gestuurd op kosten  van hertog Philips. Ook werd hij  naar Spanje gestuurd om de hand van Isabella van Urgel te vragen. Die onderhandelingen mislukten, maar onze Jan van Eyck verkocht er veel schilderijen. Hertog Filips de Goede had geen tijd om zelf een lief te zoeken, en stuurde dan onze Jan naar Portugal. Hij moest een portret maken van infante Isabella. Slimme Jan maakte er twee, dan rinkelde de kassa tweemaal. Hij was immers de zoon van een sluw Eikevliets zakenman. Het ene schilderij werd over land opgestuurd, het andere per schip. Dat was om zeker te zijn dat er minstens één ging toekomen, zei Jan tegen de hertog.

Ondertussen had zijn broer Hubert van de Gentse schepen Judokus Vijd, de opdracht gekregen om een groot altaarstuk te schilderen. Hubert stierf in 1426 nog voor zijn werk af was. Jan heeft het verder afgewerkt, en leverde “HET LAM GODS” af op 6 mei 1432.

De appel valt niet ver van de boom zegt men en juist zoals zijn vader ontmoette hij op een van zijn tochten een jong maagdeken Margaretha en bleef ermee in Brugge plakken. In ‘t begin was er op de botermarkt niet veel te halen, want het duurde meer dan een jaar eer er een kind geboren werd. Toen het kind vijf jaar was, in 1441, is de beroemdste Eikevlietenaar daar overleden. Hij werd begraven in de Sint Donaaskerk. Dat het gezin Van Eyck bevoorrechte vrienden van de hertog waren bewijst het feit dat de weduwe nog een vergoeding kreeg na het overlijden van de schilder. Margaretha stierf ook in 1441.

Over de derde zoon van de Seppe van Eyck, Lambertus, is er weinig gekend. Een ding is zeker, toen de nieuwe kerk van Eikevliet werd ingewijd, heeft men de heilige Lambertus als patroon gekozen.

In een kroniek uit 1669 staat dat Jan van Eyck ( waarschijnlijk een van de achterkleinkinderen van onze schilder) op bedevaart kwam naar Onze Lieve Vrouw te Kalfort. Waarom komt een magistraat van de Grote Raad en schepen van Brussel naar een kleine kapel in Kalfort? Voor mij is dat duidelijk, hij kwam op de eerste plaats op familiebezoek in Eikevliet, en bij het terugkeren naar Brussel ging hij op bedevaart naar Kalfort.

In een ver verleden werd Bornen bestuurd door Pedro Coloma. Hij liet er grote dure werken uitvoeren. De mensen in Bornen gingen gebukt onder de zware belastingen, toch kreeg Pedro een standbeeld in Bornem.

En wat doen wij, Eikevlietenaren, met onze beroemde voorvader?

‘t Is een schande, we verzwijgen hem, erger nog we zijn hem totaal vergeten.

In plaats van met onze toren te spotten, zou men beter zeggen:

EIKEVLIET, GROTE ZWIET,

Z’ HEBBEN DE BEROEMSTE SCHILDER,

EN ZE WETEN HET ZELF NIET.